Jezus pint niemand vast

 

‘Eén ding weet ik wel: ik was blind en nu kan ik zien.’
Johannes 9:25


Jezus komt tijdens een van zijn wandelingen iemand tegen die al vanaf zijn geboorte blind is. Zijn leerlingen willen weten waarom. Ze vragen of het komt omdat hij gezondigd heeft of zijn ouders. Maar Jezus weigert een oordeel te vellen. Hij pint de man niet vast.

‘Hij niet en zijn ouders ook niet,’ was het antwoord van Jezus, ‘maar Gods werk moet door hem zichtbaar worden’ (Joh. 9:3).

Jezus laat zijn opinie niet beïnvloeden door de zonde. Hij denkt niet in termen van oorzaak en gevolg. Waar het om gaat is dat God iemand kan bereiken. Daarom geneest Hij deze man.

De buren en bekenden van de man vinden het moeilijk om zijn nieuwe identiteit te erkennen. Ze halen er Farizeeën bij om hem te beoordelen. Die zijn daar keien in, ze gebruiken daar de wet voor. Maar Jezus zoekt de man weer op. Hij moedigt hem aan om rustig te blijven vertrouwen op Hem, ondanks de praatjes die de ronde doen.

Omdat Jezus weigert mensen vast te pinnen, is Hij een aanstoot voor de mensen die dat wel doen. Hij veroordeelt immers niet, maar zij doen dat wel. Voor hen wordt Jezus dan ook tot een oordeel: Hij veroordeelt hun veroordeling.

‘Ik ben in de wereld gekomen om het oordeel te vellen. Dan zullen zij die niet zien, zien en zij die zien, zullen blind worden’ (Joh. 9:39).

Het gaat erom dat je Gods genade ziet. Dan ben je blind voor het veroordelen van mensen vanwege hun zonde. Maar blijf je veroordelen, dan blijft de zonde.

‘Was u maar blind,’ zei Jezus, ‘dan zou u zonder zonde zijn. Maar u beweert dat u kunt zien, en dus blijft uw zonde’ (Joh. 9:41).