Jezus roept het genadejaar uit

De Geest van de Heer rust op mij (...) om een genadejaar van de Heer uit te roepen.

Lucas 4:18

Jezus is teruggekeerd naar zijn geboortestreek in Galilea, de noordelijkste provincie van Israël. In zijn geboortedorp Nazaret mag Hij het woord voeren in de synagoge, het leerhuis waar iedereen samenkomt om te horen, te leren, te zingen en te discussiëren. Volgens de sabbatskalender moet die dag Jesaja 61 voorgelezen worden. Jezus krijgt de boekrol en begint:

‘De Geest van de Heer rust op mij, want hij heeft mij gezalfd. Om aan armen het goede nieuws te brengen heeft hij mij gezonden, om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan blinden het herstel van hun gezicht, om onderdrukten hun vrijheid te geven, om een genadejaar van de Heer uit te roepen’ (Jes. 61:1-2).

Punt. Hier stopt Jezus. Hij rolt de boekrol weer op en geeft hem af. Het is stil; iedereen staart Hem aan. Hij heeft de tekst niet uitgelezen, niet tot de dag van wraak, waar het gedeelte mee eindigt en wat iedereen altijd weer in onzekerheid brengt. Maar Jezus straalt.

‘Vandaag hebben jullie deze schrifttekst in vervulling horen gaan,’ zegt Hij.

Jezus is de vervulling van wat de profeten hebben aangekondigd. Wat Hij leest dat is Hij zelf. Hier hoor je zijn programma, zijn evangelisatiemethode. Hij zal doen wat Hij zegt: mensen bevrijden uit hun angst voor veroordeling en het genadejaar openen.

‘Dat zijn genaderijke woorden,’ zeggen zijn toehoorders. Inderdaad, Jezus heeft recht van spreken als Hij mensen vrijspreekt en het genadejaar ontsluit. Want Hij zal zelf als enige de dag van wraak ondergaan.

Lucas 4:14-30