Jezus vóór Abraham

‘Abraham, uw vader, verheugde zich op mijn komst, en toen hij die meemaakte, was hij blij.’

Johannes 8:56

De Joden zijn er trots op dat ze van Abraham afstammen. Maar Jezus zegt dat ze dan ook zouden moeten doen wat Abraham deed (Joh. 8:39). Abraham geloofde God namelijk op zijn woord, en daardoor kon God hem rechtvaardig verklaren (Gen. 15:6). Als ze Jezus op zijn woord zouden geloven, zouden ze ook vrijgesproken en goedgekeurd worden. Dan zouden ze pas echt kinderen van Abraham zijn (Gal. 3:6-7, 29).

De Joden beroepen zich dus op Abraham. Maar Jezus zegt dat Hij er al was vóór Abraham. Omdat Hij uit de hemel komt, waar geen tijd heerst (Joh. 8:23).

‘Ik ben bij God vandaan gekomen toen ik hiernaartoe kwam’ (Joh. 8:42).

Abraham kende het evangelie (Hebr. 11:17-19). Hij had in de sterren gezien hoe God met zijn nakomelingen een stad vol stralende mensen zou maken die hun bestemming zouden hebben in de hemel (Gen. 15:5, Hebr. 11:9-10). En hij had ook gezien hoe God zelf in een offerlam zou voorzien om dat mogelijk te maken (Gen. 22:5, 8, 14). Dat verwijst allemaal naar wat Jezus zou volbrengen. Jezus zegt dat Abraham naar Hem uitgekeken heeft. En dat hij blij was met zijn komst (Joh. 8:56).

‘Van voordat Abraham er was, ben ik er,’ benadrukt Hij (Joh. 8:58).

Nu willen de toehoorders Jezus veroordelen en stenigen. Omdat ze in die woorden Gods naam horen: ‘Ik ben’ (Ex. 3:13-14). Niemand mag die naam op de lippen nemen. En al helemaal niet zichzelf ermee vereenzelvigen.

Bizar hoe hier de boodschap van genade wordt beantwoord met veroordeling. Maar die heeft op Jezus geen vat. Het is zijn tijd nog niet (Joh. 8:59).

Johannes 8