Machthebbers komen en gaan

Maar tegen de Zoon zegt hij: ‘God, uw troon houdt stand tot in alle eeuwigheid.’

Hebreeën 1:8

Herodes de Grote was geen Jood, maar wel koning van Israël. Hij stond onder Romeins gezag en had acht Romeinse provincies onder zich, waaronder Galilea, Samaria en Judea. Rond de tijd dat Jezus geboren werd verdeelde hij zijn rijk onder drie van zijn zoons.

Herodes Archelaüs is de oudste. Hij krijgt het zuidelijk deel van zijn vaders rijk toegewezen, waar ook Jeruzalem ligt. Maar hij gaat zo tekeer, dat de Romeinen hem vervangen door een Romeinse gouverneur. Ten tijde van Jezus voert Pontius Pilatus daar het bevel.

Een tweede zoon, Filippus, krijgt het noordoostelijke deel van zijn vaders rijk, voorbij het meer van Galilea.

De derde, Herodes Antipas, is tetrarch (viervorst) van het gebied waar Jezus woont. Hij trouwt met Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus. Als Johannes de Doper daar kritiek op heeft, laat hij de profeet opsluiten. Tijdens een feest wil hij het dochtertje van zijn vrouw een plezier doen. Opgestookt door haar moeder, vraagt ze op een schaal het hoofd van Johannes de Doper (Mat. 14:1-12).

Als Herodes Antipas van Jezus en zijn wonderen hoort, schrikt hij. Hij denkt dat Jezus misschien wel Johannes de Doper is die uit de dood is opgestaan (Mat. 14:2).

Het is niet ongebruikelijk dat martelaren een goddelijke status krijgen. Herodes wil die trend graag doorzetten met Johannes de Doper. Hij zal echter op Jezus moeten wachten om werkelijk iemand uit de dood te zien opstaan. Maar als het zover is, gelooft hij er niet in. Hij zal de kerk van Jezus vervolgen, totdat hij zelf uit het zicht verdwijnt (Hand. 4:27).

Ach, machthebbers. Je zult vaak meemaken dat ze komen en gaan. Maar vaker nog (voortdurend!) dat Jezus’ macht blijft bestaan.

Matteüs 14:1-13 Marcus 6:12-29 Lucas 9:6-9