Marc Chagall – De ramen van Jeruzalem

Ik sta vol ontzag voor U

In Jeruzalem had ik zo’n moment dat in het Engels wordt uitgedrukt met ‘awe’. Het is een moment van acuut bewustzijn, waarin tijd en plaats geen rol meer spelen, omdat je bezocht wordt door iets waar je niet op uit was, maar wat je verrast. Een genademoment. De verwondering die dat opwekt leidt tot ontzag. Dat is awe.


Je beleeft awe als je je laat uitnodigen. Als je geconcentreerd en gefascineerd kijkt en je overgeeft aan wat je voor je ziet en daarin op wilt gaan. Op zo’n moment loop je het risico dat je ontregeld wordt, dat alles op z’n kop komt te staan; dat niets meer hetzelfde zal zijn, omdat al je gevestigde ideeën en ingebakken patronen overhoop gehaald worden. Maar dat maakt je niets uit, want niets doet er nog toe, behalve dat wat achter het awe schuilgaat: een glimp van Gods goedheid en genade.

Zo’n moment had ik in de synagoge van het Hadassa-ziekenhuis, in Ein Kerem, een dorp in de heuvelranden van Jeruzalem. Het begon met een wandeling de gangen van het ziekenhuis door, naar een kleine synagoge. Ik stapte een hoge, vierkante ruimte binnen. Licht viel door hoge ramen op de vloer in alle kleuren van de regenboog. Keek ik omhoog, werd ik overweldigd door enorme glas-in-lood taferelen. De gebrandschilderde ramen van Marc Chagall.

De kunstenaar schonk zijn twaalf ramen in 1962 aan het ziekenhuis. Hij had er de twaalf stammen van Israël op uitgebeeld. Nou ja, het waren meer verbeeldingen van alles wat je in het leven kunt tegenkomen, eenvoudig van opzet, maar met een wonderlijke diepgang, zoals alleen Chagall dat kan. Zonder afbeeldingen van mensen: dat was volgens het tweede gebod uit de wet van Mozes op deze Joods-orthodoxe plaats verboden.

De namen van de twaalf stamvaders van Israël zijn rijk aan betekenis en vol zeggingskracht. Ze stappen als zegen je leven binnen. Ruben (zie een Zoon), Simeon (hoor naar Hem), Levi (Hij voegt ons samen), Juda (prijs God) en nog meer. De rij wordt afgesloten met Ben-Oni (Zoon van smarten), die wat Jacob betreft Benjamin moet heten (Zoon aan mijn rechterhand). Je mag in hun aanwezigheid wonen, lezen we op de laatste bladzijden van de Bijbel: de poorten van het Nieuwe Jeruzalem dragen hun namen. En God woont daar ook.

Ik ging middenin de ruimte zitten en liet me onderdompelen in deze wirwar van lijnen en licht. Het leek alsof ik keek naar de gouden plaat met de twaalf edelstenen (elk schitterend in zijn eigen kleur) die de hogepriester aan zijn hart droeg als hij voor God verscheen. Alsof ik de Grote Hogepriester zag, zoals Jezus in het bijbelboek Hebreeën wordt genoemd. Steeds meer zag ik. Hoorde ik, omdat het veelkleurige licht dat ik indronk ging spreken. Ik nam de zegeningen van Jakob voor zijn zonen in me op. Bleef kijken. Bleef me verbazen. ‘In awe of You.’

Marc Chagall (1887-1985): De ramen van Jeruzalem, 1962, Hadassah Ziekenhuis, Jeruzalem

Lees ook: Genesis 49:1-28; Exodus 1:1-3; Exodus 28:15-30; Deuteronomium 33; Openbaring 21:11-12; Hebreeën 4:14-16.

Willem de Vink