Mary Cassatt – Alexander J. Cassatt met zijn zoon

Een vader geeft zijn zoon identiteit

 Vaders zijn de grote afwezigen in de schilderkunst. Vaders met kinderen komen we al helemaal weinig tegen. Moeders met kinderen zijn er daarentegen genoeg. Madonna met kind is misschien wel het meest geschilderde thema in de kunstgeschiedenis. Maar vader met kind, ho maar. Een blik op Google levert iets op van Van Gogh (de eerste stapjes van een kind, naar Millet), Edvard Munch (een impressie van generaties), Otto Dix (zoon op zijn schouders, terwijl hijzelf een penseel vasthoudt), Gerard Sekoto (een trotse vader) en Honoré Daumier (met een kus). En natuurlijk zijn er de bijbeltaferelen, zoals Rembrandt met de verloren zoon, met Abraham die Isaak bindt, met Jakob die de zonen van Jozef zegent. Maar het zijn de moeders met hun kinderen die de schilderkunst domineren.

Ook Mary Cassatt schilderde vooral moeders met kinderen. Ze was een Amerikaanse die het grootste deel van haar leven in Frankrijk verbleef. Ondanks de weerstand van haar vader werd ze kunstenares. In het begin van haar carrière zien we vooral werk dat aansluit bij het classicisme. Maar onder invloed van Edgar Degas gaat ze zich impressionistischer uiten. Later zal ze ook Japanse stijlelementen in haar werk onderbrengen. Ze ontwikkelt een heldere stijl, die prachtig aansluit bij haar voorliefde om het dagelijks leven weer te geven als stil geluk.

Cassatts portretten en gezinstaferelen getuigen van een grote tederheid en liefde. Daarin legt ze vooral de ontwikkeling van kinderen en hun moeders vast. Bij hoge uitzondering hebben we hier een vader en een zoon: de broer van de kunstenares Alexander met zijn zoon Robert. Ook nu zien we de tedere ernst die haar werk kenmerkt. De jongen zit op de armleuning van een fauteuil tegen zijn vader aangedrukt. Hij houdt zich in evenwicht met zijn arm om zijn vaders nek. Hun hoofden gloeien in zacht licht en zijn tegen elkaar aan gedrukt. Het opvallende zwart van hun ogen correspondeert met het zwart van hun kleding, dat als één geheel is weergegeven, alsof ze in elkaar opgaan. De vader heeft de krant op zijn knieën gelegd. Hoewel ze elkaar niet aankijken, zijn vader en zoon beiden vol aandacht voor elkaar. Ze houden hun mond gesloten, maar in het zwijgen komt een stille verstandhouding naar boven.

Anders dan in de schilderkunst, draait het in de Bijbel veel om vaders en zonen. Er worden nogal wat problematische vader-zoon relaties geschetst, zoals Adam met Kaïn, Noach met zijn drie zonen, Isaak met Jakob, dezelfde Jakob met zijn twaalf zonen en David ook weer met verschillende zonen. En ook God heeft een moeizame relatie met zijn zoon, zoals Hij zijn volk Israël noemt. ‘Ik had gedacht dat jullie Vader tegen Mij zouden zeggen, maar jullie hebben niet gewild,’ horen we Hem treuren.

God wordt in de 39 boeken van het Oude Testament maar sporadisch Vader genoemd. Dat verschilt nogal met het Nieuwe Testament. In de vier evangeliën spreekt Jezus God alleen maar aan als Vader, en Hij spoort zijn volgelingen aan om dat ook te doen. De apostelen nemen dat in hun brieven dan ook over, zodat het Nieuwe Testament juist voortdurend wijst op God als Vader. God is de bron van alle vaderschap, schrijft Paulus. Hij is allereerst de Vader van zijn Zoon Jezus, maar dankzij Jezus ook onze Vader. Als we daar problemen mee hebben omdat we niet goed weten hoe God als Vader is, mogen we naar Jezus kijken, want zoals Hij is, zo is de Vader, lezen we.

God zal doen wat een vader vooral doet: Hij zal ons onze identiteit geven en ons daarin bevestigen. We mogen bij Hem thuis zijn, is de boodschap van het Nieuwe Testament, omdat we zijn kinderen zijn. We hoeven dan ook niet als wezen rond te blijven dwalen, vervreemd van onszelf en van elkaar. Jezus benadrukt een verbondenheid waar dit schilderij ons subtiel aan herinnert.

Mary Cassatt (1844-1926), Alexander J. Cassatt met zijn zoon Robert Kelso Cassatt, 1884, olieverf op doek, 100 x 81,2 cm, Philadelphia Museum of Art, U.S.A.

Doorlezen: Deuteronomium 32:1-6; Jeremia 3:19-23; Efeziërs 3:14-17; Jesaja 9:5; Johannes 14:1-9; Romeinen 8:14-16.

Willem de Vink