Onder een geopende hemel

In Betel vond God hem, daar sprak hij al tot ons.
Hosea 12:5


Jezus leeft onder een geopende hemel. Engelen zijn voortdurend voor Hem in de weer. Je ziet dat al bij zijn geboorte, als een hemels legerkoor aantreedt en begint te zingen dat God een welbehagen heeft in mensen (Luc. 2:13-14). Ook als Jezus uit de woestijn terugkeert om aan zijn taak te beginnen zijn ze daar. Ze dienen Hem (Mat. 4:11). Alleen bij zijn kruisdood houdt Jezus hen weg (Mat. 26:53-54).

Bij de start van zijn bediening herinnert Jezus zijn discipelen aan Jakob, die ook onder een geopende hemel leefde. Ze zullen zien dat het met Hem net zo gaat.   

‘Waarachtig, ik verzeker jullie,’ voegde hij eraan toe, ‘jullie zullen de hemel geopend zien, en de engelen van God zien omhooggaan en neerdalen naar de Mensenzoon’ (Joh. 1:51).

Die gebeurtenis slaat op zijn opstanding. Wat Jakob meemaakte was een voorafschaduwing daarvan. Zoals Jezus beroofd van alles in een stenen graf lag, zo lag Jakob zonder enig bezit op een steen. Maar in beide mannen ging de hemel open en doken er engelen op. Voor Jakob verschenen ze in Betel als een bemoediging dat God voor hem op zou komen en zijn beloften zou vervullen. Bij Jezus verschijnen ze bij zijn opstanding om te bevestigen dat Gods beloften uitgekomen zijn (Mat. 28:2, Luc. 24:23, Joh. 20:12).  

Jakob noemt die plaats Betel, ‘huis van God’.

‘Dit is niets anders dan het huis van God, dit moet de poort van de hemel zijn!’ (Gen. 28:17).

Dankzij Jezus staat de hemelpoort nu ook open voor ons, zodat jij en ik thuis kunnen zijn in het huis van God. Omgeven met massa’s engelen.

Tip – Je mag je er best bewust van zijn dat God engelen inzet ter wille van jou (Mat. 18:10).