Uit de crisis, in nieuw leven

Haar levensadem keerde terug en ze stond meteen op.

Lucas 8:55

Jezus keert terug van een boottocht. Op de kade van Kafarnaüm wordt Hij tegengehouden door een man die voor zijn voeten valt. Hij is de baas van de synagoge, die Jezus smeekt om met hem mee naar huis te gaan. Zijn dochter van twaalf ligt op sterven (Luc. 8:41-42).

Jezus gaat mee, maar onderweg wordt Hij opgehouden door een ander probleem van twaalf jaar. Een vrouw die al zo lang aan bloedvloeiingen lijdt raakt Hem aan (Luc. 8:43-48).

Let op de parallellen. Het dochtertje van twaalf dreigt weg te glippen uit de samenleving. De vrouw is al twaalf jaar afgesloten van de samenleving. Ze is al die tijd onrein en mag zich volgens de wet daarom niet vrijuit onder de mensen bewegen (Lev. 15:25, Num. 5:2). De vader van het meisje kent geen rust. Ook de vrouw kent geen rust. Ze heeft alle dokters geprobeerd en al haar geld aan genezing uitgegeven, maar niets hielp.

Zowel het meisje als de vrouw verkeren in crisis bij het getal twaalf. Zes is het getal van de mens, twaalf is dubbel zes. Als de mens aan zijn menselijkheid wordt overgelaten, zal hij nooit rust vinden. Maar met Jezus erbij is die rust gegarandeerd. Jezus vertegenwoordigt het getal zeven: de sabbatsrust, waarin Gods werk is gedaan.

Als de vrouw Jezus aanraakt verdwijnt meteen alle ellende van twaalf jaar. Ze wandelt een leven vol vrede binnen, want ze merkt aan haar lichaam dat ze voorgoed(!) genezen is (Marc. 5:29).

Als Jezus vervolgens het gestorven meisje aanraakt, stapt ze als twaalfjarige meteen uit haar crisisjaar een nieuw leven binnen. Daar zorgt Jezus voor haar gezondheid (Luc. 8:49-56).

Lucas 8:40-56 Matteüs 9:18-26 Marcus 5:21-43