Uit de zelfverwerping, in de zegen

David slaagde in alles wat hij ondernam.

1 Samuël 18:15

Geen man in het Oude Testament is zo vol van Gods genade als David. Hij heeft dan ook een sterk besef dat hij Gods lieveling is (David betekent ‘geliefde’). Meestal hoor je uit zijn mond geen greintje zelfveroordeling.

Laat van u het oordeel komen (...) ik houd mij aan het woord van uw lippen (Ps. 17:2, 4).

Toch komt er een moment in Davids leven dat hij gaat twijfelen aan Gods genade. Hij heeft overspel gepleegd met zijn buurvrouw Batseba. Om geen verdenking op zich te laden jaagt hij haar echtgenoot Uria de dood in (2 Sam. 11). Daarna maakt hij zich zorgen dat Gods Geest niet meer op hem zal blijven rusten. Hij is zelfs bang dat God hem zal verwerpen. Er sluipt angst voor veroordeling in zijn leven (Ps. 51:13).

David zou de weg van Saul kunnen gaan, die ook zichzelf veroordeelde en ten slotte zelfmoord pleegde (1 Sam. 16:14, 18:12, 31:4). Maar hij heeft nog steeds een intieme omgang met God. Hij hoort dat God hem heeft vergeven (2 Sam. 12:13) Hij hoopt dat hij door bidden en vasten zelf de schade die hij heeft aangericht kan herstellen. Die eigen inspanning levert echter niets op (2 Sam. 12:14-23). God bewijst aan David dat hij nog steeds genade, onverdiende gunst, mag ontvangen. Want waar de zonde toeneemt, neemt Gods genade nog meer toe (Rom. 5:20). God schenkt David en Batseba een bijzondere zoon, Salomo. En om zijn overvloedige genade te onderstrepen noemt God die zoon Jedidja. ‘Gods lieveling’ betekent dat (2 Sam. 12:24-25). Salomo wordt de grootste zegen voor Israël (1 Kon. 10:6-9, 23).

Zo werkt Gods genade: Hij zegent je uit je zelfveroordeling – om je nog meer te kunnen zegenen!

Lucas 8:26-39 Matteüs 8:24-34 Marcus 5:1-20