Veroordelen of vergeven?

‘Wees gerust, uw zonden worden u vergeven.’
Matteüs 9:2


Als de hongersnood aanhoudt, stuurt Jakob tien zonen naar Egypte om graan te kopen uit de voorraadschuren. Jozef herkent zijn broers en huilt in stilte. De broers keren terug met zakken graan waar het geld in verstopt zit dat ze ervoor moesten betalen. Maar ze herkennen de gunst van de koning niet: ze zijn bang voor hem.

Omdat de hongersnood al twee jaar duurt gaan ze opnieuw, nu met hun jongste broer Benjamin erbij. Deze keer mogen ze in het huis van de koning verschijnen, maar die gunst interpreteren ze als een straf.  En weer huilt Jozef in stilte.

Voordat de broers vertrekken stopt Jozef opnieuw het geld terug in hun zakken. Maar als ze vertrokken zijn laat hij hen inhalen en terugbrengen. Ze zijn de wanhoop nabij en buigen diep voor hem. Dan barst Jozef in huilen uit, zo luid, dat de buren het kunnen horen.

Hij zei tegen zijn broers: ‘Ik ben het, Jozef! Leeft mijn vader nog?’ (Gen. 45:3).

Jozef roept hen dichterbij. Maar de broers staan als aan de grond genageld van schrik. Ze zijn niet in staat hun broer te herkennen en zijn genade te zien, omdat ze verblindt zijn door angst voor veroordeling.

Het is niet moeilijk om in de broers al die mensen te zien die door zelfveroordeling ver van Gods goedheid vandaan blijven. Maar Jozef blijft zichzelf bekendmaken.

‘Ik ben Jozef!’ (Gen. 45:4).

En hij blijft hen geruststellen door vergeving uit te spreken.

‘Maar wees niet bang en maak jezelf geen verwijten dat jullie mij verkocht hebben en dat ik hier ben terechtgekomen’ (Gen. 45:5).

Hier lijkt Jozef meer dan ooit op Jezus, die je benadert met genade en vergeving, nog voordat je door hebt dat Hij het is.