38 Waarom wij Van Gogh zo mooi blijven vinden

Essay in Nederlands Dagblad, 10 december 2014 – 2015 is uitgeroepen tot het Van Gogh-jaar. Het is dan 125 jaar geleden dat de schilder overleed. Diverse musea en tv-programma’s zullen aandacht aan hem besteden, en ook de Keukenhof en allerlei bloemencorso’s zijn aan hem gewijd. Er valt niet aan Van Gogh te ontkomen. Maar waarom is hij zo mateloos populair? Waarom verdwijnt hij nooit uit het nieuws, drommen rijen mensen rond zijn schilderijen samen en brengt zijn werk recordbedragen op?

Ik denk dat Vincent van Gogh als geen ander uitdrukking wist te geven aan de roep die bij ons allemaal weerklank vindt: ‘Hou van mij!’ Van Gogh had een passie voor mensen, maar hij voelde zich afgewezen. Hij wilde geliefd zijn, maar riep vooral weerstand op. Die spanning zie je terug in zijn werk en beheerste zijn hele leven. Ik herken daar een modern levensgevoel in, wat de aanleiding was om mijn boek ‘Dit is liefde, Vincent’ te schrijven.
Van Gogh vertolkt de wens die we tegenwoordig uiten via televisie, evenementen en sociale media dat we vrij en ongedwongen willen bestaan en daarin bevestigd willen worden door verbonden te zijn met anderen. Ook al leefde hij ruim een eeuw geleden, hij past met zijn roep ‘Hou van mij!’ in onze tijd.

Vincent groeide op in een domineesgezin, maar werd al jong naar kostschool verbannen, omdat hij thuis een lastpak was. Hij kon niet voldoen aan de wettische eisen die daar heersten. In zijn zoektocht naar een eigen identiteit probeerde hij als jongeman in de voetsporen van zijn vader te treden, maar hij kon niet meekomen met de andere studenten theologie. In Engeland wierp hij zich op als godsdienstleraar en in België als evangelist onder mijnwerkers. Maar hij was zo fanatiek, dat veel mensen hem voor gek versleten. Wat moet je met een man die zijn kleren weggeeft en zich inwrijft met houtskool om zich te vereenzelvigen met zijn omgeving? Hij moest daarom door zijn vader naar huis gehaald worden. Thuis voelde hij zich onbegrepen, zodat hij weigerde om met de rest van de familie aan tafel te eten. Dat riep natuurlijk nog meer weerstand op. Vincent wilde goeddoen en geliefd zijn, maar stootte overal mensen af. Ten einde raad wierp hij zich op het tekenen en schilderen, om dan maar daarmee een brug naar mensen te slaan.

In zijn werk zie je de spanning tussen zijn passie om iets te betekenen voor anderen en zijn angst om veroordeeld te worden terug. In de tien jaar dat hij met kunst bezig was zou hij twintig zelfportretten maken, maar nergens zie je hem lachen. Bekijk je ‘De Aardappeleters’, het beroemdste werk uit zijn Hollandse periode, dan voel je de beklemmende sfeer van het gezin aan tafel: niemand maakt contact met de ander. Ook in de uitbundige schilderijen die hij in Frankrijk maakte kom je nergens mensen tegen die in ontspannen contact met elkaar staan afgebeeld. Op de tweeduizend werken die hij in tien jaar tijd maakte zie je nergens een gulle lach.

Toch wilde Van Gogh met zijn schilderijen mensen een plezier doen. Eigenlijk wilde hij zijn leven lang als Jezus Christus zijn. Dat wilde hij al toen hij lesgaf en evangeliseerde, en dat hield niet op toen hij zich op de kunst stortte. De zaaiers die hij weergaf waren verbeeldingen van Jezus die het woord zaait, waarin Van Gogh zichzelf zag zoals hij zich uitzaaide in zijn werk. De tuinen die hij uitbeeldde waren stuk voor stuk plaatsen waar hij Jezus zag lijden aan de afwijzing door zijn vrienden en waar hij zichzelf in herkende. Het licht dat hij schilderde (zoals de sterrennacht waar Don McLean over zingt) was het licht van Christus. De zonnebloemen waar hij elf schilderijen van maakte hadden Gods zonlicht opgevangen en zouden ondanks hun vergankelijkheid vruchtdragen, net als Jezus, die uit de dood was opgestaan. ‘Van Jezus kun je de levenskunst leren’, vertelde hij zijn jonge collega Emile Bernard. ‘Hij versmaadt marmer, klei en verf, maar werkt in levend vlees. De ongeëvenaarde kunstenaar Christus maakte geen standbeelden, schilderijen of boeken, maar levende mensen, onsterfelijken. Hij gunt ons een blik op de kunst van het léven scheppen, de kunst van onsterfelijk levend te zijn.’

Van Gogh wilde graag bekendstaan als iemand met compassie, zoals Jezus. Dat komt misschien wel het beste tot uitdrukking in het schilderij ‘De barmhartige Samaritaan’, dat hij twee maanden voor zijn tragische dood schilderde. Het is een weergave van een schilderij van de Franse schilder Delacroix, maar wel zo geïnterpreteerd dat je er helemaal Van Gogh in herkent. Hij heeft van de barmhartige Samaritaan een zelfportret gemaakt, karakteristiek met rode baard en gebogen neus. De schilder gebruikt voor deze figuur kleuren die de Messias symboliseren: het wit van de tulband staat voor zijn zuiverheid, het rood van de fez is zijn bloed dat zou vloeien voor de mensheid, het goud van de mantel zijn koninklijke waardigheid en het blauw van de broek de verbinding die hij legt tussen hemel en aarde.

De Samaritaan tilt het slachtoffer – dat volgens het verhaal van Jezus bij een roofoverval halfdood langs de kant van de weg was gedumpt – op zijn rijdier. Je ziet hoe hij daarvoor zijn hele lichaam inzet; zijn wil om te helpen druipt eraf. Opmerkelijk is hoe Van Gogh de weerstand die de barmhartige moet overwinnen heeft weergegeven. De grove toetsen waarmee hij de bergen die boven hem en het slachtoffer uittorenen heeft geschilderd drukken als het ware op beide figuren. Zo ziet de schilder zichzelf: als iemand die tegen alle druk in anderen barmhartigheid wil bewijzen. Maar dat is wel in tegenspraak met wat er zich in de praktijk van zijn leven afspeelt. Hij jaagt juist iedereen tegen zich in het harnas. Thuis is hij niet meer welkom, hij maakt ruzie met zijn kunstvriend Gauguin (wat hem een oorschelp zal kosten), hij belandt op het politiebureau en in een inrichting, krijgt heibel met de dorpsbewoners waar hij verblijft en zal ten slotte de dood vinden na een ruzie met kwajongens.

Vincent van Gogh wilde dolgraag geliefd zijn, maar lees je de brieven die hij heeft nagelaten, dan leer je iemand kennen die niet van zichzelf kon houden. Hij vroeg voortdurend om aandacht, acceptatie en liefde, maar was nooit tevreden. Hij veroordeelde zichzelf. Vincent wilde wel de barmhartige Samaritaan zijn, maar hij was eigenlijk het slachtoffer langs de kant van de weg, berooid en verworpen. Zo zag hij zichzelf ook, als slachtoffer, ook al wilde hij anders. Hij kende geen barmhartige Samaritaan die hem kon verzorgen en op kon tillen. Hij kon zich niet overgeven aan de liefde van iemand anders.
Of toch, op het laatst. Want toen een schotwond hem fataal zou worden, lag hij de laatste uren van zijn leven bij zijn broer op schoot. Zijn broer Theo, die hem altijd financieel had ondersteund en hem had aangemoedigd om te blijven schilderen. Vincent was zichzelf ondanks die steun als een arme sloeber blijven zien, miskend, onbegrepen, bij voorbaat veroordeeld. De roep ‘Hou van mij!’ was vanaf elk doek blijven klinken. En wij blijven ons verbazen over dat geluid achter alles wat we van deze bijzonder menselijke en herkenbare schilder zien. Daarom is hij zo populair en komt er een Van Gogh-jaar.

Willem de Vink

Bekijk het boek Dit is liefde, Vincent

 Bestel het boek Dit is liefde, Vincent

Fotobijschrift – Vincent van Gogh schilderde zichzelf als de barmhartige Samaritaan
(1890, Kröller-Müller Museum, Otterlo)