Weg uit de veroordeling

Hij die mij recht verschaft is nabij, wie durft tegen mij een geding aan te spannen?

Jesaja 50:8

Jezus vertelt in de synagoge in Nazaret dat zijn genadejaar niet alleen voor de Israëlieten geldt, maar voor alle volken. Hij verwijst daarbij naar profeten die ook de grens over gingen. Dat stuit zijn dorpsgenoten tegen de borst. Ze hebben als enig volk de wet ontvangen, dat bewijst dan ook hun exclusiviteit. De wet sluit anderen uit van de voorrechten die zij genieten, vinden ze. Dus worden ze boos op Jezus. Hij moet met zijn genadeboodschap buitengesloten worden.

Plotseling slaat de bewondering voor Jezus om in rancune. Ze moeten van Hem af. En zoals dat gaat: zodra een menigte van uiteenlopende mensen een gezamenlijke zondebok vindt, is iedereen plotseling uitermate eensgezind. Hun gewelddadige voornemen vindt rechtvaardiging in het oordeel dat ze vellen. Jezus verdient de doodstraf!

Ze drijven Jezus het dorp uit, tot bij een steile helling. Daar kunnen ze Hem als zondebok vanaf duwen, zodat de rust zal weerkeren. Maar Jezus is niet van plan vóór zijn tijd uitgeleverd te worden aan de woede van de massa. Hij is temidden van alle consternatie soeverein. Omdat Hij zelf zonder veroordeling is, weerstaat Hij alle veroordelers. Hij wandelt simpelweg tussen hen door en van hen weg (Luc. 4:30).

Jezus gaat dertig kilometer verderop wonen, beneden aan het meer van Galilea, in Kafarnaüm (Mat. 4:13).

De mensen in Nazaret blijven in een cirkel van veroordeling gevangen zitten: ze blijven de wet hanteren, anderen met schuld beladen en veroordelen. Helaas veroordelen ze daarmee zichzelf. Ze wijzen Jezus af, terwijl Hij toch genade en vrijspraak had uitgeroepen.

Lucas 4:14-30