Zal God of zullen wij?

Onze God is een verterend vuur!
Hebreeën 12:29

God wil zijn volk dragen. Het voeden. Leiden. Voor haar strijden. Zo had Hij het voor ogen met Abraham: dat Hij het zou doen en dat die genade, die onverdiende gunst Hem tot eer zou strekken. En zo heeft Hij dat voor ogen met zijn volk. Het zal allemaal van zijn kant komen.

Dat brengt Mozes over als hij van de berg Sinaï af komt (Ex. 19:3-7).

Maar Israël wil het zelf doen. Zelf waarmaken wat God beloofd heeft.

En het hele volk antwoordde als uit één mond: ‘We zullen alles doen wat de HEER heeft gezegd’ (Ex. 19:8).

Hier hoor je de meest dramatische woorden uit het Oude Testament. Het volk wil geen verbond waarin alles van God afhangt, maar een verbond dat van twee kanten komt. Afspraken waar ze zichzelf aan af kunnen meten.

Daardoor moet God zijn houding tegenover zijn volk veranderen. Hoewel Hij nog evenveel van hen houdt en zijn beloften evengoed blijven gelden, ontstaat er afstand.

Vanaf dat moment verschijnt God in een dreigende, donkere wolk. Het volk moet zich langdurig heiligen en wassen. De mensen worden gewaarschuwd dat de berg waar God hen wil ontmoeten een gevaarlijke plek is geworden. Zelfs de dood dreigt. God manifesteert zich nu met donder en bliksem, rook en vuur. Zijn toorn is ontbrand. Niemand mag nog in zijn buurt komen (Ex. 19:8-18).

Niemand, behalve één man. De man die weet dat hij niet verteerd zal worden als hij God nadert, omdat hij eerder bij de brandende doornstruik heeft gestaan. De man ook die begrepen heeft dat God het zelf wil doen. Mozes klimt de berg op, naar God, in het vuur (Ex. 19:19-25).